Kerstverhaal 2024

De stem van Rayan-de-verteller vult de gelagkamer als donkere, zoete wijn. Verhalen van strijdende stammen, trotse heersers en zakken vol goud. De gasten, moe, luisteren. Een enkeling dommelt weg als een vlam in de lamp waarvan de olie is opgeraakt. Als Rayan-de-verteller dat ziet loopt hij even naar de slaper toe en schudt hem wakker. Daar betaalt Hamza hem voor: voor zijn verhalen, maar zeker ook voor het wakker schudden. Slapers zijn slecht voor de omzet, de beker moet nog een keer gevuld!

Hamza leunt tegen de boog in de muur tussen de gelagkamer en de keuken. Zijn ogen tranen van de rook en van vermoeidheid. Vanochtend toen hij aan het werk ging was de zon nog niet op, nu nestelt de schaduw van het vuur zich in de hoeken. En nog is het werk niet gedaan.
Hij laat zich meevoeren op de kadans van de stem van Rayan-de-verteller. Hamza heeft een grote, stille droom, al zo lang hij herbergier is: hij droomt dat zijn volgende gast een Groot man is, waarom niet? Waarom zou zijn gelagkamer geen Groot man mogen ontvangen? Een man wiens naam iedereen kent? Hamza zou de grote kamer onder het dak vrij laten maken. Hij zou Tasnim de kussens uit de blauwe kamer laten halen: kussens schikken vraagt een vrouwenhand. Hij mag niet vergeten om Tasnim te zeggen ook kussens op het dak te leggen: de Groot man zal van de avondkoelte willen genieten. Op het tafeltje komt dan de koperen schaal, gevuld met dadels en konfijten, en de karaf die ze cadeau kregen bij hun huwelijk, met muntwater koel uit de bron. Een wasbekken met rozengeur, de dikste doeken. Bijenwas om de zongebrande huid te verzorgen, een crème voor de baard. De Groot man zal dan zeggen: Doe niet te veel moeite, Hamza, en laat je vrouw niet zo sjouwen voor mij. En Hamza zal dan zeggen dat het helemaal geen moeite is, in het geheel niet. En de Groot man zal waarderend knikken, onder de indruk van zo veel bescheidenheid. De Groot man zal later tegen zijn vrienden zeggen: op veel plaatsen sliep ik, maar het was nergens zo goed als bij Hamza de herbergier. Iedereen in de streek zou het weten, misschien zou hij zelfs beroemd worden. Nee: hij zou zeker beroemd worden. Hamza-die-grote-gasten-heeft, zo zou hij gaan heten.
Hij zou misschien wel een tweede herberg kunnen openen, een luxere, dichtbij de stad. In de koele tuin zou een fontein het straatrumoer overstemmen. Hij zou in plaats van Rayan-met-de-kletsverhalen een zangeres aannemen, een echte, beeldschoon, met een huid als ebben, en een danseres, misschien wel twee. Hij zou zelf nooit meer hoeven sloven en Tasnim zou gouden armbanden dragen en ze zou nooit meer water hoeven putten, nooit meer.
Zo droomt Hamza, nu hij even rust heeft, tegen de boog in de muur tussen de gelagkamer en de keuken: Tasnim zou trots zijn op haar man!

Een klop op de deur schrikt hem op, hij duwt zich onwillig af van de muur, loopt op vermoeide voeten de keuken door. Hij veegt snel zijn vette handen af aan een doek, haalt een hand door zijn haren en doet de deur open. Buiten knippert een man tegen het licht dat hem plotseling tegemoet straalt. Hij vraagt of er nog plaats is.

Hamza tuurt in het donker en kan net een vrouw en een ezel onderscheiden. Als de vrouw zich naar hem toe draait, ziet hij dat ze zwanger is, en al een hele tijd. Nee, een zwangere vrouw kan hij niet gebruiken. Stel dat dat mens vannacht zou gaan bevallen, dat zou zo maar kunnen: gejammer en gehuil, haastige voeten lopen de trap op en neer, een aanslag op zijn lampenolie. Tasnim zou de hele nacht water moeten putten terwijl hij zelf het vuur brandend zou moeten houden. De andere gasten zouden geen oog dicht doen. En dan zou ook nog de hele troep op zijn spullen komen, dat wist Hamza wel: bloed en pis en water en wat er nog maar meer in zijn schone beddengoed zou komen. Misschien zelfs op het tapijt op de vloer. Wat kost een nieuw tapijt vandaag de dag niet? En als het fout zou gaan? Hamza voelde de koude nachtlucht opeens als een mes tegen zijn huid. De mensen zouden zeggen dat een nacht bij Hamza ongeluk bracht, dat het Boze Oog op hem geworpen was, op hem en op zijn herberg. Hij zou ten gronde gaan en er zou nooit sprake zijn van een Groot man. Er zouden helemaal geen gasten meer komen en hij zou met Tasnim bij zijn ouders moeten gaan wonen: wat een schande, Hamza kan niet eens voor zijn eigen vrouw zorgen!
Nee, schudt Hamza, nee, het spijt me, er is geen plek. De man roept nog dat ze kunnen betalen, dat ze vooral zullen betalen, dubbel!
Hamza slaat de deur dicht.

Tasnim zwiert de keuken in, de geur van desem in haar haren. Nog meer gasten, wie waren dat?

-Niemand.

Ik zag toch dat zwangere stel? Heb je ze de deur gewezen? Hamza, dat kun je toch niet maken? Heb je gezien hoe moe ze was? En zwanger! Hoe kun je? Wat heb…
Tasnim was de deur al uit, de straat op.
Ze rende de nacht in, gelukkig, er was veel licht van de sterren vannacht. Ze hoorde de hoeven van de ezel al, ze haalde het stel in:

U zoekt een kamer, wij hebben nog plaats. U moet niet zo ver meer lopen, u bent moe. Een maaltijd en een bed zullen u goed doen. Kom gauw met me mee, bij ons is het warm, bij ons is licht.

En zou gebeurde het dat die nacht in de herberg van Hamza een kind werd geboren.
Een teken van hoop, van verwachting, een nieuwe kans op onvoorwaardelijkheid.
En dit kind zou een man worden, een waarlijk Groot man.
En daarom kent iedereen eeuwen later de naam van Hamza nog, Hamza-de-herbergier die nederig onderdak bood aan vermoeide reizigers en aan de Verlosser der mensen.