Woorden zijn bijna altijd te vinden, dichtbij of juist later, verder weg.
Ze wachten geduldig tot we ze ontmoeten, roepen zacht naar wie luistert.
ik heb je gezien
in huizen, schuren, straten
een ziekenhuis, een bos
op een snelweg, in een sluis
ik heb je gezien
mijn handen hebben je geraakt
toen je was geslagen, verdronken, verkracht
mijn handen hebben je geraakt
en waar ik jou raak
raak jij mij
hier leen ik je mijn pen
mijn schild slechts van papier
De zwerver in het park, rijp op de rand van zijn oor. In mijn bundel Teunisbloemen bloeien ’s nachts geef ik hem en anderen een stem, troost misschien. En wie weet een vervolg.
Gerijpt
rechts van mij is rood
als de zon bij ondergang
als blozenrood, tomaat
daartussen groen, met harde haartjes
stoppelig als korenstro
dat op de maaier wacht
de linkerkant is hard en strak
maar kan mij nog verwarmen als
de zon al is gezakt
dan vlei ik mij en schurk ik langs
de latten van het krat
of kijk ik naar het glanzen van
mijn zusters in de nacht
vermoed dat ergens spoedig mij
een pan of pizza wacht
Schrijvenonline geeft wekelijks een schrijfopdracht. Hier week 32: maak gebruik van halfrijm. Een grapje
zingen kan ze
ik heb haar gehoord
met haar stem tilt ze haar pijn op
smijt in staccato haar leven
– de rafels van haar spuitarmen
de etterende putten in haar benen
de vuile nagels krabbend naar
wiebelend wijkende beestjes–
tegen de deur van iemand in een hemel
van wie gezegd wordt
dat hij god
zou zijn
Uit mijn bundel Teunisbloemen bloeien ’s nachts