Magenta

Lief Potlood,

Ik zou willen dat mijn brief vandaag even vrolijk is als alle vorige. Dat ik je kon schrijven over uitstapjes met mijn familie, over de reis in zacht leder en hoe het uitzicht zich opent als het drukknoopje klikt. Hoe we bij het buitengaan de lucht inademen, het zilt van de zee, de kruidengeur van berglucht na een regenbui, en hoe we dan vrij bewegen tussen hemel en aarde, tussen huid en papier.

Maar zo’n brief wordt het niet, Potlood. Niet vandaag. Er is een nieuwe hand gekomen, er kwamen nieuwe vingers. Een harde hand, die met een ruk probeerde mij open te krijgen. Een hand die niet weet dat je moet draaien tot de klik, en dan rustig met een zachte zucht het vacuüm verbreken. Een hand die daar ook niet om lijkt te geven. Een hand die me pijn doet, me ruw ontsluit. En me dan hard het papier op duwt, drukt, dwingt. Ik schrik ervan en houd mijn inkt gesloten, krampachtig binnen, in mezelf. Bedenk hoe ik deze nieuwe hand tegemoet kan treden, hoe we samen verder kunnen zonder dat ik mezelf verlies. Maar de hand wacht niet. Ze grijpt me strakker, knijpt en slaat, houdt me onder een koude kraan.

Zo ontneemt ze me mijn denken en voel ik hoe zij me langzaam mezelf ontneemt. Sinds kort laat ik mijn inkt maar stromen. Niet in een gezamenlijk overwegen, zoeken. Geen stil en vruchtbaar peinzen over woorden en hun klank. Wreed angstige omklemming, vol woede, vol van vrees. Gegooid word ik, gesmeten ook. Mijn inkt spat wild uiteen. Ik spuug slechts schubbig haangepoot. Vlek briefpapier en boord.

Mijn familie zie ik niet meer. Ik woon nu in een doorzichtig doosje bij kruimels en gebroken paperclips, in de hoek een gebruikte pleister. Haar geur van lijm en bloed – zij kan het niet helpen – , geronnen wondvocht, beneemt me soms de adem. Geen korte knoopklik dekt me toe: een plastic deksel, rechthoekig, dat niet meer sluit. Het is hier altijd koud, maar meer nog: ik ben altijd in het zicht. Nooit ben ik rustig, op mezelf. Altijd maar die kille hand die komen kan, die onverhoeds me grijpen kan. Ik werd een ding dat boeten moet.

Ik voel mezelf verdrogen, mijn laatste teken is voor jou. Als jij me redt, wist Gum je sporen. Dan weet niemand waar ik ging.

Kom snel, je Pen